Skip to content

Voorwerp van de maand – oktober 2025

Eens per maand presenteert het stadsmuseum een object uit de collectie in samenwerking met het Bocholter-Borkener Volksblatt (BBV).

Hoge hoed rond 1900 – statussymbool en daghoed

Rond 1900 bepaalde de hoge hoed op veel plaatsen het stadsbeeld. Hij stond voor respectabiliteit, welstand en het naleven van sociale conventies. Als daghoed werd hij gedragen bij een jacquet of cutaway – bij ontvangsten, huwelijken, officiële gelegenheden en burgerlijke feestelijkheden. Voor de avond gold de opklapbare chapeau claque (klaphoed) bij de rok (frack) als gebruikelijk. Deze duidelijke scheiding tussen dag- en avondvorm weerspiegelt de etiquette van die tijd.

Wie droeg hem?

De hoge hoed werd vooral gedragen door burgerlijke mannen: kooplieden, industriëlen, ambtenaren en notabelen. Hij signaleerde verbondenheid met de gevormde middenklasse en fungeerde als zichtbaar teken van correcte kleding. Zo opende hij de deur naar formele situaties – van het stadhuis tot een plechtige theatermatinee.

Hoe werd hij vervaardigd?

De klassieke hoge hoed uit deze periode is een stijve hoed met een bekleding van zijde. Een lichte, vormvaste kern van karton/papierlaminaat werd met harsen (zoals schellak) gehard. Aan de buitenzijde ligt zwarte zijdepluche met korte, glanzende pool. De klep is stijf en langs de rand meestal met rips (grosgrain) afgewerkt; ook het hoedenband aan de buitenkant is van rips. Binnenin bevinden zich een leren zweetband en een voering van zijde, vaak met moiré-effect. Deze constructie combineerde een laag gewicht met hoge vormvastheid en de kenmerkende, spiegelende glans.

Duiding van het getoonde exemplaar

De foto’s laten een stijve zijden hoge hoed zien uit circa 1895–1910. Kenmerkend zijn de rechte, licht getailleerde vorm met vlak deksel en de zacht opgerichte klep. Te herkennen zijn:

  • zwarte zijdepluche aan de buitenzijde,

  • ripsafwerking aan de kleprand en rips-hoedenband,

  • een leren zweetband en zijdelinnen voering met moiré,

  • een gouden binnenstempel “Luxor” op het bodemvoeringsdeel (waarschijnlijk een kwaliteits- of modelaanduiding).

Een vouwmechanisme ontbreekt; het gaat dus niet om een chapeau claque, maar om de daghoed van de burgerlijke garderobe. Toepassingsgebieden waren formele gelegenheden overdag, representatieve optochten en feestelijke gebeurtenissen waarbij correcte, respectvolle kleding werd verwacht.

Conclusie

De hoge hoed was rond 1900 veel meer dan een hoofddeksel. Hij was een sociaal onderscheidingskenmerk, een modestatement en een technisch verfijnd vervaardigd product. Het getoonde exemplaar verenigt de voor die tijd typische materialiteit – zijdepluche buiten, rips en leer, zijde binnen – met een vorm die aansloot bij de smaak van een burgerlijk publiek en diens maatschappelijke verwachtingen zichtbaar maakte.

Back To Top